top of page
De auto industrie en de tweede wereldoorlog

De Amerikaanse overheid bevriest alle verkopen van auto's vanaf 1 januari 1942 en bepaalt de verkoopstrategie t/m 1945

1 januari 1942 - Totdat een rantsoeneringprogramma in werking zal treden heeft de overheid alle verkopen van auto's bevroren. Het programma zou 15 januari aangekondigd worden, uiteindelijk wordt het uitgesteld tot 14 februari.  

 

10 januari 1942 - Het programma is aangepast en staat de verkoop van auto's toe aan drie groepen.

1. Leger, Marine, US Marines, Panama Canal en andere overheidsinstanties

2. Personen met een toegewezen A, L, J of hogere voorkeurwaardering

3. Onderaannemers van het leger of de marine i.v.m. de bouw van defensie projecten met een A, L, J of hogere waardering

​

14 januari 1942 - De overheid gaf de opdracht alle auto's op te slaan die getransporteerd zijn na 15 januari. Auto's die afgeleverd waren bij de dealers konden niet verkocht worden totdat er toestemming tot verkoop was verleend die 'in het algemeen belang' is, deze werd echter waarschijnlijk niet eerder toegekend dan januari 1943. Dealers moesten ook de banden en binnenbanden van deze voertuigen beschikbaar houden voor elke 'mogelijke instantie' indien dit nodig bleek te zijn. De verkoopprijs zou beperkt blijven tot de catalogusprijs af fabriek maar wel inclusief de accijns, vrachtkosten en een marge van 5%  van de catalogusprijs en vrachtkosten, of $75 als het totaal lager was. Vanaf 1 februari mocht ook een marge van 1% van de catalogusprijs of $15, als dit lager was, gerekend worden voor de opslag, onderhoud en verzekering. Financieringskosten mochten ook in rekening gebracht worden.

 

29 januari 1942 - K.T. Keller (Chrysler) nam contact op met dealers om de opdracht van 14 januari te negeren als het de levering van nieuwe auto's betreft voor defensie en de kustwacht. Hij ging er verder vanuit dat nieuwe auto's ook geleverd konden worden aan artsen, chirurgen, wijkverpleegkundigen, veeartsen, brandweer, criminaliteitsbestrijding, handhaving van de wetten m.b.t. de gezondheidszorg en veiligheid en vervoer van post. Uiteraard ook mensen die vanaf 2 januari een auto hadden gekocht maar de auto nog niet in ontvangst hadden genomen. 

 

Februari 1942 - Na de verkoop wordt ook de productie stilgelegd. Bij Cadillac werd de productie stil gelegd na slechts 16.511 stuks. Bij Pontiac rolt de laatste auto op 10 februari van de band. Er waren op dat moment 83.555 1942 modellen gemaakt. Tot het einde van oorlog zouden in 1943 139 en in 1944 610 auto's zijn gebouwd bij Pontiac. Waarschijnlijk zijn die auto's gebouwd uit reserve onderdelen die zijn overgebleven na het stilleggen van de assemblage lijnen. Het is moeilijk om een accuraat cijfer te noemen omdat de overheid de modellen uit 1941 en 1942 registreerde als 1943, 1944 en 1945 modellen.  Het TM-9-2800 document van de oorlogsafdeling gaf toestemming om licht en zware auto's te bouwen voor de officieren. De lichte waren Chevrolets, Fords en Plymouths, de zware waren Buicks en Packards. Dit waren overgebleven modellen die werden gebouwd van reserve onderdelen. Packard zou nog tot in 1943 Clippers hebben gebouwd voor het leger. Vooral verlengde versies. Eén ervan is zelfs later gebruikt bij het testen van een atoombom en staat tegenwoordig in het nationaal atoom museum in Amerika.

​

14 februari 1942 - De overheid laat alle nieuwe auto's voor lange tijd in de opslag plaatsen. Ook zijn alle auto eigenaren verplicht de serienummers van de banden te noteren en deze te melden bij de autoriteiten. Men mocht ook maar 5 banden met binnenbanden per auto hebben voor iedere auto die men bezat.

 

13 november 1943 - Men zou eigenlijk gewoon kunnen zeggen dat de 1943 Cadillac de M24 tank was. Deze was uitgerust met 2 V8 motoren die ieder gekoppeld waren aan een hydra-matic. Ieder combi dreef één rupsband aan.

Het 'war production board' wijzigt de beperkingen die opgelegd zijn vanuit L-15. Deze beperkingen betroffen de fabricage van vervangingsonderdelen. Het beperkte ook de voorgeschreven inventarisatie van de ingeruilde gebruikte onderdelen. Dat was inclusief de verplichting dat alle gebruikte contactpunten ingeleverd moesten worden i.v.m. het wolfraam wat er in zit. Als iemand onderhoud nodig had voor zijn auto en de onderdelen waren niet op voorraad bij de dealer of de distributeur dan moest de eigenaar een verklaring ondertekenen dat deze onderdelen echt nodig waren.

​

Gedurende de oorlog - Vele autofabrikanten gaven de dealers de opdracht accessoires te verkopen om de verkopen op peil te houden. 50% van de verkochte auto's voor de oorlog had bijvoorbeeld geen radio. Om het publiek te informeren gedurende deze moeilijke tijden werd het aangeraden om auto eigenaren daar op aan te spreken.

​

Uit de voorraden van de overheid zijn de volgende Pontiacs verkocht:

1943: 12.681

1944 4.726

1945 1.330

 

In 1945 begon men weer auto's te produceren voor het modeljaar 1946. Dit waren nog ontwerpen van voor de oorlog. De verkopen leden hier niet onder vanwege de enorme vraag naar auto's. Soldaten die terugkwamen uit Europa wilden allemaal een auto, geld was niet belangrijk. Er was geen tijd om nieuwe modellen te ontwerpen, er moesten gewoon auto's komen. GM had pas in 1949 zijn eerste nieuwe naoorlogse ontwerp. Door het tekort aan staal werden de stations vaak gebouwd met een deels houten frame en houten deuren. Juist deze modellen zijn nu enorm gewild en waardevol!

​

Kort overzicht van de bezigheden van de big 3 van 1942 t/m 1945

​

Lang voordat de USA betrokken raakte bij de tweede wereldoorlog begonnen de autofabrikanten meer en meer tijd te besteden aan de productie van materieel voor defensie taken. O.a. voor export naar Brittannië alsmede voor Amerikaans gebruik.

Toen de Amerikaanse deelname aan de oorlog onafwendbaar werd speelde de auto industrie een grotere rol dan ooit in het bewapenen van het land.

​

De Chrysler Corporation was één van de meest actieve met defensiewerk. Men maakte alles, ontstekingsneuzen voor bommen, gesmede projectielen, patroonhulzen, tanks, luchtafweergeschut, vliegtuigmotoren en ze speelden een belangrijke rol in de B29 bommenwerper. Ook maakte zij diverse militaire voertuigen zoals commando auto's, ambulances en vrachtwagens.

​

Ford bouwde vliegtuigmotoren voor de Britse overheid en B24 Liberator bommenwerpers voor de Amerikaanse luchtmacht. De gemiddelde Ford auto had 15.000 onderdelen een B24 had er 1,5 miljoen. Ford bouwde ook tanks, bepantserde auto's, granaten, jeeps en motoren voor robot bommen. Fords fabrieken in Engeland en Canada werden ook ingezet voor de oorlogsproductie en produceerde alles van mobiele kantines, vrachtwagens met 4x4 tot bommen en gemotoriseerde landingsvaartuigen.

​

GM zette al zijn productie in voor de oorlog en leverde meer dan $12 miljard aan goederen, uiteenlopend van vliegtuigen tot tanks, marine diesel motoren, vrachtwagens, machinegeweren en projectielen. Geen enkele fabrikant leverde zoveel materiaal aan de geallieerde troepen.

​

Amerika liet meer schepen te water in 1941 dan Japan gedurende de hele oorlog. Tegen het eind van de oorlog vond meer dan helft van alle industriële productie in de USA plaats.

​

Zonder de enorme hoeveelheden die geproduceerd werden door miljoenen mannen en vrouwen aan het thuisfront, voor gebruik door de meer dan 11% van de bevolking in uniform of de strijdkrachten, zouden de resultaten van de oorlog heel anders geweest zijn.

Een 1942 Pontiac black out model

Een 1942 Plymouth black out model

Artikel uit de september 1942 uitgave van Popular Science over de black out regels

Pontiac bracht met deze advertentie het publiek op de hoogte van het feit dat men onder bepaalde omstandigheden alsnog wel een nieuwe auto kon kopen.

bottom of page